De wijs geeft aan hoe de spreker zich datgene wat gezegd wordt voorstelt in verhouding tot de bestaande werkelijkheid. In het nieuwtestamentisch Grieks zijn er vier wijzen: de aantonende, de aanvoegende, de wensende en de gebiedende wijs. De aantonende wijs presenteert het gezegde als gerealiseerd of gerealiseerd wordend; de aanvoegende als niet gerealiseerd maar wel (onmiddellijk of gemakkelijk) realiseerbaar; de wensende als niet gerealiseerd en niet (onmiddellijk of gemakkelijk) realiseerbaar; de gebiedende als een bevel tot realisatie. Overigens wordt met name de aanvoegende wijs nog op verschillende andere manieren gebruikt, vooral in bijzinnen of afhankelijke zinnen. Het uitwerken hiervan zou echter in dit bestek te ver voeren (zie hierover verder de grammatica)

In de volgende bijbelverzen zijn de woorden gecursiveerd die een vertaling zijn van de Griekse werkwoordsvormen in de wijzen die erachter tussen haakjes genoemd zijn:
Joh. 8:56 Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien (aantonende wijs)
Openb. 19:7 Laten wij … vreugde bedrijven (aanvoegende wijs)
Hand. 8:20 Uw geld zij met u ten verderve (wensende wijs)
Matt. 6:11 Geef ons heden ons dagelijks brood (gebiedende wijs)

Zie verder bij grammatica.

Weergave bij de woordvormen
Het kenmerk in de vertaling van vormen in de aanvoegende is: (dat), bv. onder woord 3966 salpizô ‘de trompet of bazuin blazen, trompetten, bazuinen’:
.4        salpisçis – (dat) jij de bazuin blaast (aor)

Het kenmerk in de vertaling van vormen in de wensende wijs is: moge/mogen, bv. onder woord 4002 sthenoô ‘sterk maken, kracht geven’:
.1        sthenôsai – moge hij sterk maken (aor)

Het kenmerk in de vertaling van vormen in de gebiedende wijs is het uitroepteken, bv. onder woord 4004 sigaô ‘zwijgen; verzwijgen’:
.1        sigatô – hij moet zwijgen!

Klantenservice
Inloggen