Het boek Openbaring is een moeilijk boek. In eerdere blogs zagen we dat dit komt, omdat het boek vanaf hoofdstuk vier een aaneenschakeling van visioenen bevat. De beelden zijn vaak moeilijk te begrijpen.
Een andere moeilijkheid is hoe we het boek moeten lezen? Als een profetie over wat in de toekomst zal gebeuren of zuiver geestelijk en symbolisch? We kunnen voornamelijk twee hoofdstromen onderscheiden, de symbolische of idealistische uitleg en historische interpretaties. De eerste bespreken we hier.
De symbolische visie, ook wel de Alexandrijnse genoemd heeft de kerk te danken aan kerkvader Origenes uit Alexandrië (3e eeuw). Zijn volgeling, de al eerder genoemde Dionysius van Alexandrië (gest. 265), leest het boek Openbaring als een aaneenschakeling van tijdloze allegorieën, een soort symbolen of metaforen. Bij de idealisten gaat het niet over concrete gebeurtenissen, maar over principes.
Men spreekt over de strijd tussen het Koninkrijk van God en het kwaad. Zo is het ‘Beest’ in Op.13 bijvoorbeeld niet een historische persoon of instantie, maar een beeld van de macht van satan. En de strijd bij Harmageddon is niet iets wat op aarde gebeurt, maar een ideologisch conflict tussen geloof en ongeloof. Zoals Origenes het OT vergeestelijkte, zo vergeestelijken de idealisten het boek Openbaring.
Na Constantijn de Grote in de 4e eeuw n.Chr. toen het christendom staatsgodsdienst werd, is deze uitleg in de traditionele staatskerken het meest geliefd geworden, want de kerk had geen behoefte meer aan een vertroosting voor moeilijke tijden. Men zag niet langer vol verlangen uit naar een spoedige komst van Christus. En er was zeker geen behoefte aan een visie waarbij de overheid het kwaad vertegenwoordigt!
Met de meerderheid van nieuwtestamentische exegeten wijzen we de grondgedachte van de idealistische uitleg af. Johannes is een profeet als de oudtestamentische profeten en evenals zij spreekt hij concreet over de geschiedenis van God met Zijn volk en de wereld. Zo concreet als Jeremia de ballingschap voorzag, zo concreet spreekt Johannes over de verschijning van de antichrist (het ‘beest’ Op.13) en de komst van Christus om te oordelen (Op.19). Als het laatste, de komst van Christus, wel historisch bedoeld is, zou dan het voorlaatste niet historisch bedoeld zijn?
Dit staat los van de vele symboliek die er in het boek voorkomt en dat je de beelden uit de visioenen natuurlijk niet letterlijk kunt nemen. Dit hebben we eerder al gezien. Dit geldt ook voor getallen als 144.000, 7 of 10. De kernvraag is voortdurend hoe beelden en gebeurtenissen zich verhouden.
De volgende keer bespreken de historische interpretatie.
Auteur: Gijs van den Brink
Uit: StudieBijbel Magazine
Dit is deel 3 van 12 beknopte blog over het thema “Lessen uit Openbaring” uit StudieBijbel Magazine, waar we de komende tijd een gedeelte van online zullen plaatsen. We hopen dat je hierdoor de Bijbel beter gaat begrijpen!
Ga terug naar het artikeloverzicht
We hebben voorgaande keren gezien dat alle hoogtepunten in het leven van Jezus ook betekenis hebben in ons geloofsleven. Zo ook de uitstorting van de Geest op Pinksteren.
Paulus spreekt in dit verband over het ‘zegel’ van de Geest (2Kor.1:22) of de ‘verzegeling’ met de Geest (Ef.1:13; 4:30). De Geest is dan het ‘onderpand’ (arrabon), de aanbetaling van een veel grotere belofte.
Johannes noemt in zijn brieven dit persoonlijke pinksteren een ‘zalving’ van de Geest (1Joh.2:20,27; vgl. ook Lucas in Hand.10:38), die aan de gelovigen is gegeven.
Van prof. Graafland heb ik geleerd dat deze analogie tussen de heilsgeschiedenis en ons geestelijk leven in de dogmatiek ‘heilsorde’ wordt genoemd. Zo kun je heilshistorisch over de openbaring in de Schrift spreken en ‘heilsorderlijk’ over de geloofsweg van een mens. Er is een analogie tussen de heilsgeschiedenis en de persoonlijke heilsorde.
In de grote christelijke tradities, zoals de Rooms-katholieke en Orthodoxe kerken, maar ook in de Anglicaanse en Lutherse traditie, is de heilsorderlijke betekenis van Pinksteren altijd bewaard gebleven, namelijk in de leer en praktijk van het vormsel of de confirmatie.
Sinds Tertullianus (plm. 200 n. Chr.) is dit een eeuwenlange breed gedragen visie, die m.i. door en door bijbels is. De waterdoop is gericht op het behoud, de Geestesdoop of confirmatie op de toerusting van de christen met kracht van de Heilige Geest.
In de Gereformeerde traditie is dit geloofspunt helaas erg vervaagd. Wel heeft de missioloog prof . Dr. J.H. Bavinck zich sinds het midden van de 20e eeuw enorm ingezet om dit geloofspunt weer onder de aandacht te brengen. In zijn boekje “Ik geloof in de Heilige Geest” (1963) maakt ook hij onderscheid tussen de ‘wederbarende werking’ van de Geest en de ‘bekrachtiging’ met de Geest.
Het is de pinksterbeweging geweest die dit belangrijke thema in de 20 eeuw krachtig op de kaart heeft gezet, in geschrift, maar vooral in de praktijk. Waar het dan over gaat, komt in volgende bijdragen aan de orde.
Auteur: Gijs van den Brink
Uit: StudieBijbel Magazine
Dit is deel 5 van 10 beknopte blog over het thema “De Heilige Geest in het NT” uit StudieBijbel Magazine, waar we de komende tijd een gedeelte van online zullen plaatsen. We hopen dat je hierdoor de Bijbel beter gaat begrijpen!
Ga terug naar het artikeloverzicht
De vorige keer eindigden we met de vraag: in welke kerk worden oudsten aangesteld. In de huiskerk? Of over een groep van huiskerken in een bepaalde stad of regio? Of in de universele kerk?
De eerste keer dat er wordt gesproken over verantwoordelijke oudsten in de christelijke gemeente is in Hand.11:29-30: ‘De leerlingen besloten dat de broeders en zusters in Judea ondersteund moesten worden. Ze droegen elk naar vermogen bij en lieten hun gift door Barnabas en Saulus naar de oudsten brengen’. Er wordt hier gesproken over de aanwezigheid van (christelijke) ‘oudsten’ in Jeruzalem.
Het is opmerkelijk dat er niet meer alleen over de apostelen wordt gesproken (vgl. 4:34,37), maar ook over ‘de oudsten’. Enerzijds behoren de apostelen natuurlijk ook tot ‘de oudsten’. Petrus noemt zichzelf bijvoorbeeld ‘medeoudste’ (1Petr.5:1) en ook de apostel Johannes noemt zichzelf ‘oudste’ (2 Joh.1). Anderzijds blijkt uit Hand.15:2,4,6,22,23; 16:4 dat er naast de apostelen ook oudsten waren, waarvan Jakobus, de broer van Jezus, de eerste was (vgl. 15:13; 21:18; Gal.2:9).
Over de aanstelling van deze oudsten bericht Lucas ons niet. Waarom dit niet gebeurt wordt duidelijker als we beseffen dat het bij de gemeente in Jeruzalem niet om een gemeente gaat die op één plaats samenkomt (een samenkomst aan huis of in een zaal), maar om de stadsgemeente in de zin van alle gelovigen in Jeruzalem.
Netwerk van dagelijkse samenkomsten
Hier moeten we iets zeggen over de structuur en aard van de gemeente in Jeruzalem. Het was een netwerk van kleine gemeenschappen met dagelijkse samenkomsten. In Hand.2:46 lezen we: ‘Elke dag kwamen ze [de gelovigen] trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde’ (zie ook Hand. 1:13; 4:32-35; 5:42; 12:12).
De gelovigen in Jeruzalem ontmoetten elkaar dagelijks aan huis. Wat ze dan deden lezen we in vers 42: ‘Ze bleven trouw aan het onderricht van de apostelen, vormden met elkaar een gemeenschap, braken het brood en wijdden zich aan het gebed’.
Op grond van archeologisch onderzoek mogen we aannemen dat er gemiddeld 30 mensen per huis konden samenkomen. In dat geval betreft het dus minstens 165 huizen, want er waren in Jeruzalem en omstreken 5000 gelovigen (Hand. 4:4).
Wanneer we in het boek Handelingen dus lezen over ‘oudsten’ in Jeruzalem, die samen met de apostelen worden genoemd, betreft het dus de verantwoordelijke oudsten van een stadsgemeente ofwel van alle gelovigen in Jeruzalem en omstreken. Het gaat hier niet over oudsten van één lokale (huis)kerk.
Tegen de achtergrond van de oudsten in de joodse gemeenschap hoeven we er niet aan te twijfelen dat ook in de christengemeenschap van Jeruzalem de oudsten die hier genoemd worden de meest gerespecteerde oudere broeders zijn uit diverse huisgemeenten.
De volgende blogs zullen we ingaan op de situatie in Antiochië, Kreta en Efeze.
Auteur: Gijs van den Brink
Uit: StudieBijbel Magazine
Dit is deel 4 van 9 beknopte blog over het thema “Leiderschap van oudsten” uit StudieBijbel Magazine, waar we de komende tijd een gedeelte van online zullen plaatsen. We hopen dat je hierdoor de Bijbel beter gaat begrijpen!
Ga terug naar het artikeloverzicht
Vandaag het laatste deel over ‘christen en politiek’. Wanneer we de voorgaande vier bijbellessen proberen om te zetten in praktische daden, hoe zou dit er vandaag dan uit kunnen zien? Ik wil een paar grote lijnen schetsen.
Auteur: Gijs van den Brink
Uit: StudieBijbel Magazine
Dit is deel 5 van 5 beknopte blog over het thema “Christen en politiek” uit StudieBijbel Magazine, waar we de komende tijd een gedeelte van online zullen plaatsen. We hopen dat je hierdoor de Bijbel beter gaat begrijpen!
Ga terug naar het artikeloverzicht
Wanneer het over politiek gaat, is Romeinen 13 ongetwijfeld de meest aangehaalde Schriftplaats. Het is zowel voor protestanten als katholieken een standaardtekst. Men spreekt dan vanuit deze tekst over de christelijke plicht om de overheid te gehoorzamen en een verantwoordelijke bijdrage te leveren aan deze ‘dienares van God’. Maar is dat eigenlijk wel de kern van de boodschap die Paulus aan de gemeente in Rome doorgaf?
Als we op zoek gaan naar de betekenis van de bijbeltekst voor de eerste hoorders, in dit geval de joodse christenen in Rome in het midden van de eerste eeuw, dan krijgt de boodschap toch een andere spits. We hebben het over de alleenheerschappij van de Romeinse keizer, die zich ook nog eens als god liet vereren. Dat Paulus zou oproepen tot het leveren van een bijdrage aan deze overheid kan dus geen sprake zijn.
Maar ook bij de veel gehoorde oproep vanuit deze tekst om de overheid te gehoorzamen moeten belangrijke kanttekeningen gemaakt worden. Wanneer we de historische context in acht nemen, krijgen we een beter beeld van wat Paulus wil zeggen. Hij schrijft zijn brief ten tijde van de regering van keizer Nero. Deze beruchte keizer begon zijn ambtstermijn eigenlijk heel goed. Hij kwam aan de macht in 54 n.Chr. en de eerste jaren van zijn bewind werden gekenmerkt door rust, vrede en welvaart. Dit in vergelijking met het bewind van zijn voorganger Claudius. Claudius had joden en joodse christenen uit Rome verbannen. Nero had dit edict direct bij zijn aantreden ongedaan gemaakt. Het begin van zijn regeringsperiode was dus een soort mini gouden eeuw (van 54-59 n.Chr., ook wel quinquennium Neronis genoemd), de mooiste en rustigste tijd sinds keizer Augustus. Pas daarna ontpopte Nero zich als een machtswellusteling en wreed vervolger van christenen.
In deze eerste periode van relatieve rust schreef Paulus de brief aan de Romeinen (tussen 56-58 n.Chr.). De christenen bezaten een behoorlijke mate van vrijheid, maar je moest natuurlijk wel op je tellen passen. Opstand zou de stabiliteit in gevaar brengen!
Doe niet mee aan rebellie en opstand
En dit is precies de boodschap van Paulus: doe niet mee aan rebellie en opstand. Hij kiest zijn woorden heel nauwkeurig. Hij gebruikt het woord hupotassō, dat onderwerpen betekent in de zin van zich schikken naar, zich voegen. Het Grieks heeft een eigen woord voor het gehoorzamen van overheden (peith-archeō ‘aan de overheid gehoor geven of gehoorzamen’, bv. Tit.3:1), maar dat gebruikt Paulus hier niet. Het evenwicht van de nieuwe tijd is fragiel en daarom roept hij de gelovigen op zich te onderwerpen, zich te voegen, zich te schikken. De kernbetekenis van dit woord is ‘orde’, ordening. Dit is niet hetzelfde als een oproep tot gehoorzaamheid. Een christen die weigert de keizer te aanbidden, maar accepteert dat hij de doodstraf krijgt, onderwerpt zich wel, maar is niet gehoorzaam.
De sfeer in het Romeinse Rijk verandert compleet in 64 n.Chr. wanneer Nero de christenen de schuld geeft van de enorme brand die Rome trof. Het is de tijd dat Nero zich ontpopt als een heerser die handelt als een niets en niemand ontziend beest. In het boek Openbaring, waarschijnlijk geschreven tijdens de tirannieke periode van Nero’s bewind, is de situatie zodanig verslechterd dat er van een oproep om zich te schikken geen sprake meer is en de overheid als een werktuig van satan wordt getypeerd (Openb.13).
We kunnen dus in de woorden van Paulus in Rom.13 geen directe boodschap horen dat christenen moeten participeren in de overheid als dienares van God. Wel kunnen we daarentegen in de woorden van Paulus een kritische noot horen, als hij zegt dat de overheid door God is ingesteld. En die God is niet de keizer, maar de God van Abraham, Isaak en Jakob.
Dus moeten we verder zoeken naar de wijze waarop van gelovigen wordt verwacht zich verdienstelijk te maken in politieke zin (politeuō). Hierover in de blog van volgende week.
Auteur: Gijs van den Brink
Uit: StudieBijbel Magazine
Dit is deel 2 van 5 beknopte blog over het thema “Christen en politiek” uit StudieBijbel Magazine, waar we de komende tijd een gedeelte van online zullen plaatsen. We hopen dat je hierdoor de Bijbel beter gaat begrijpen!
Ga terug naar het artikeloverzicht
Waren gelovigen in de tijd van Jezus en de apostelen politiek actief? Op deze vraag geven christenen verschillende antwoorden. Voordat we hier iets over kunnen zeggen, moeten we eerst duidelijk hebben wat we onder ‘politiek’ verstaan. Als we over politiek spreken, wat bedoelen we daar dan mee? En komt het woord of een afgeleide ervan voor in het NT? En wat is de betekenis dan? Het is belangrijk te weten dat we het over hetzelfde hebben, want anders praten we langs elkaar heen.
Er worden globaal drie definities van politiek gegeven.
De tweede definitie is in onze tijd een hele populaire gedachte. De derde is gangbaar onder politici en bestuurders. Maar de eerste heeft de oudste papieren, sluit het beste aan bij het woordgebruik politeuo in het NT (zich als burger gedragen) en komt overeen met de wijze waarop de apostelen hierover spreken. Politiek is in de kern de wijze waarop mensen met elkaar omgaan en hoe besluiten in een gemeenschap worden genomen.
Afgeleid van politēs ‘burger; medeburger’ komt het werkwoord politeuō in het NT alleen voor in de ruimere betekenis ‘zich (als burger) gedragen’, waarbij het element van zich gedragen in relatie tot anderen, als onderdeel van een gemeenschap, nog wel herkenbaar is. In Hand.23:1 zegt Paulus in zijn verhoor door het Sanhedrin het volgende: ‘Broeders, mijn hele leven tot op de dag van vandaag heb ik me als burger gedragen (pepoliteumai) met een volkomen zuiver geweten voor God.’ In dit verband is sprake van een goed ‘gedrag in het openbaar’. En in Fil.1:27 zegt Paulus ‘Maar u moet wel een leven leiden dat het evangelie van Christus waardig is.’ Letterlijk: ‘Gedraagt u (politeuesthe) als burger, waardig het Evangelie van Christus’. Men zou kunnen zeggen dat het gaat om een zich waardig gedragen zoals het iemand met een hemels burgerschap betaamt.
Paulus en Lucas spreken dus over politiek in de zin van betekenis 1 ‘zich als (goede) burger gedragen’. Zo bezien is politiek iets waarbij iedereen betrokken is en zijn wij allemaal politiek actief.
Auteur: Gijs van den Brink
Uit: StudieBijbel Magazine
Dit is deel 1 van 5 beknopte blog over het thema “Christen en politiek” uit StudieBijbel Magazine, waar we de komende tijd een gedeelte van online zullen plaatsen. We hopen dat je hierdoor de Bijbel beter gaat begrijpen!
Ga terug naar het artikeloverzicht
Het belang van geweldloosheid bij Jezus blijkt ook uit zijn uitspraak over vijanden: “U hebt gehoord dat er gezegd is: U moet uw naaste liefhebben en uw vijand moet u haten. Maar Ik zeg u: Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen” (Mat.5:43-44, HSV). Jezus citeert een verkorte vorm van Lev.19:18. De kern van het vers wordt verbonden met een ingeburgerde consequentie: uw vijand zult u haten. Zo leerde men in Qumran bv. expliciet het haten van vijanden (1QS 1:4,10-11; 9:21-26).
In dit vers blijkt ook wat Jezus onder vijanden verstaat. Het zijn niet alleen persoonlijke tegenstanders, maar ook mensen die de discipelen vervolgen en gewelddadig behandelen, d.w.z. tegenstanders en vijanden van God. Jezus benadrukt het gebod ‘u zult uw naaste liefhebben’ en legt het duidelijk uit: als onze naaste zich vijandig tegen ons opstelt, ons bijvoorbeeld vervloekt, haat, bedreigt of vervolgt, moeten wij hem nog liefhebben. Toch heeft de liefde voor onze vijanden een ander karakter dan die voor onze vrienden. Als het om onze geliefden gaat, is er sprake van een natuurlijke liefde, die in ons hart geboren wordt, terwijl bij het liefhebben van onze vijanden de wil en de daad een veel grotere rol spelen. Dit blijkt hier uit de andere geboden, die Jezus geeft (zegent, doet wel en bidt voor hen). Het zegenen van hen die ons vervloeken en het bidden voor onze vervolgers vooronderstelt dat we hen vergeven hebben en spreekt dus over onze gezindheid bij het liefhebben van vijanden.
Goed met kwaad vergelden is wat de duivel doet, goed met goed en kwaad met kwaad is wat de mens doet, en kwaad met goed vergelden is Gods weg. Dit laatste is ook de houding die van ons christenen vandaag gevraagd wordt, in de tijd vóór de wederkomst van Christus. We laten het oordeel aan God over. In de toekomst zal Hij ieder mens beoordelen naar wat op aarde gedaan is, en dan zal er ofwel vrijspraak zijn ofwel vergelding.
Auteur: Gijs van den Brink
Uit: StudieBijbel Magazine
Dit is deel 6 van 6 beknopte blog over het thema “Geweldloosheid” uit StudieBijbel Magazine, waar we de komende tijd een gedeelte van online zullen plaatsen. We hopen dat je hierdoor de Bijbel beter gaat begrijpen!
Ga terug naar het artikeloverzicht
In de Bergrede (Mat.5-7) blijkt duidelijk dat Jezus de geweldloze boodschap van de ‘Knecht van de Heer’ predikt. Hij roept op tot geweldloosheid, geheel in lijn met wat over de ‘Knecht’ werd geprofeteerd door Jesaja.
Het is van belang op te merken tot wie Hij hier spreekt. Hij spreekt in deze toespraak op de berg niet tot alle mensen en Hij geeft al helemaal geen manifest af voor een overheid. Een overheid kan niet geven aan iedereen die iets vraagt of de andere wang toekeren aan iemand die geweld gebruikt (Rom.13:4).
In Mat.5:1-2 blijkt duidelijk voor wie de boodschap van Jezus hier is bedoeld. “Bij het zien van deze menigte ging Hij de berg op, en toen Hij was gaan zitten, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen met deze toespraak.” ‘Zijn leerlingen kwamen tot Hem’. Jezus richtte zich in het hierna volgend onderwijs (Mat.5:3-7:27) primair tot Zijn discipelen (vs.2: hen), tot hen, die zich bij Hem hadden aangesloten, terwijl het volk op enige afstand meeluisterde (Mat.7:28). De Bergrede bevat niet een algemene moraal of leefregel. Binnen de historische context waarin Jezus deze rede heeft uitgesproken, zijn de woorden een oproep aan zijn volgelingen als het nieuwe messiaanse volk van God. Het betreft een leefwijze die hoort bij het Koninkrijk van God. Door zo te leven zullen zij een voorbeeld en een teken zijn van de vrede die God aan de wereld wil geven (Mat.5:16).
De volgende keer zullen we bespreken hoe Jezus zich dit praktisch voorstelt en ingaan op het toekeren van de andere wang.
Auteur: Gijs van den Brink
Uit: StudieBijbel Magazine
Dit is deel 3 van 6 beknopte blog over het thema “Geweldloosheid” uit StudieBijbel Magazine, waar we de komende tijd een gedeelte van online zullen plaatsen. We hopen dat je hierdoor de Bijbel beter gaat begrijpen!
Ga terug naar het artikeloverzicht